De schepping ontdekken in een buitenwijk

recensie Kleine heuvel door Michael van Hoogenhuijze

NATUUR IN EEN STEDELIJKE OMGEVING
De dichter Roland van den Bergh ken ik al een aantal jaren. Het is voor mij dan ook onmogelijk om die kennis niet te gebruiken in een tekst over zijn werk. De eerste gedichten die ik van hem hoorde gingen over vogels. Hij is duidelijk een natuurliefhebber, maar vooral van een natuur dicht bij huis. Een natuur die je op elk moment in een stedelijke omgeving kunt tegenkomen. Daarnaast schrijft hij eenakters, korte toneelscènes, waarmee hij momenten uit lokale geschiedenis tot leven brengt en inzichtelijk maakt.

 

En nu hebben we een verzameling van 45 gedichten, een aantal reeksen en een groot aantal losse gedichten. De gedichten zijn divers van omvang en aanpak. Het betekent dat we met de dichter kunnen kennis maken door, op momenten dat we ervoor open staan, een of twee gedichten te lezen. Dan leer je langzaamaan de dichter kennen. Dat lijkt voor de hand liggend, maar het is belangrijk. Nu we deze gedichten kunnen lezen op een beeldscherm is er de neiging om door de collectie te snellen en de gedichten vluchtig te lezen, en dan ontgaat je veel.

 

SPEELSE GEDACHTEN
De gedichten van Roland van den Bergh zijn begrijpelijk maar nooit, wat je dan gemakkelijk zou kunnen verwachten, sentimenteel of banaal. Het zijn speelse gedachten met een filosofische inslag of natuurobservaties van gebeurtenissen die kennelijk heel dicht bij huis hebben plaats gevonden. Maar ze krijgen niet die plechtige stilte die we van haiku’s kennen, noch worden ze te beschrijvend. Er is altijd wel een sprong waarbij ineens van perspectief wordt veranderd.

    

Soms kiest Roland voor een benadering die helder is maar niet te vatten: “….we zweven met zijn allen//op een vuurbal met ijldunne korst//door een oneindig heelal//zo oneindig dat elke gedachte//er een eigen planeet kan hebben…” De gedachte is zo duizelingwekkend dat je er alleen maar over kunt mediteren. Maar in het gedicht is deze passage omlijst door een scène van een wandelaar die uitglijdt in de modder en verbaasd in het pad de zware profielen herkent van een grote tractor. Het omgekeerde gebeurt bij zijn gedicht over de “nooit geziene kikker”. Enerzijds is er de beschrijving: “…hoe hij op de rug//door de herfstbladeren rolt…”, een van de observaties die je niet snel meer vergeet, maar anderzijds:”…hoe de volle maan//tweemaal spiegelt//in zijn bolle ogen…” Een kosmisch verschijnsel getoond in een klein dier. 

 

KOLKEND ONEINDIG GROOT
Dat de gedichten goed in elkaar zitten merk ik doordat het heel moeilijk is uit Rolands gedichten te citeren. Het liefst draag je meteen het gehele gedicht voor: je wil niets weglaten. Heel veel komen die combinaties voor van verschillende perspectieven. De omgeving waar Roland zijn gedichten uit laat ontstaan is de rand van de stad, een natuur die we kennen van parken en slootkanten. Maar hij beschrijft geen landschappen, maar ontmoetingen met kleine details en afzonderlijke dieren, meestal vogels. Hij kijkt niet alleen, hij filosofeert ook. En daaruit komen zijn beschrijvingen van de kosmos voort. Een kolkend oneindig groot proces waarin hij is opgenomen.

 

Daarnaast speelt hij met abstracte begrippen die hij in taal bekijkt van alle kanten als een kostbare steen uit een bijzondere verzameling. Bijvoorbeeld zijn gedicht over “niets” of over “laat, later en laatst”. De gedichten van Roland zitten vol vondsten en gedachten die je bij blijven. Observaties en filosofische gedachten als cadeau verpakt in gedichten. Iedereen kan er zijn favoriete gedachte uit halen: “… een oneindig heelal//zo oneindig dat elke gedachte//er een eigen planeet kan hebben…” Dat is voor mij op dit moment de favoriete gedachte. 

 

Michael van Hoogenhuyze
kunsthistoricus

Vorige
Vorige

Je bent imperfect en dat is niet erg